Hoofdstuk 3ONGEVALLEN MET TWEEWIELERS
Overzicht 1. Ongevallen met fietsers. [Top]Een fietser die door een personenwagen aangereden wordt, wordt meestal onder zijn zwaartepunt getroffen, slaat in eerste instantie met het bovenlichaam op de motorkap en in de voorruit en wordt daar versneld tot de snelheid van het aanrijdend voertuig. Al naargelang het aanrijdend voertuig op het moment van de aanrijding al of niet aan het remmen was, resulteert de aanrijding in het eerste geval in een voorwaartse projectie van het slachtoffer (eigenlijk een achterblijven van de afgeremde auto t.o.v. het slachtoffer) en in het tweede geval in een min of meer "gedragen worden" van het slachtoffer op het aanrijdend voertuig tot de remming ingezet wordt en het slachtoffer van het voertuig valt. Wrijf- of contactsporen van het slachtoffer boven op de achterste helft van het dak van het aanrijdend voertuig of op het kofferdeksel wijzen meestal op een gedragen slachtoffer en op een nog niet ingezette remming van de auto op moment van de botsing. Het simulatie-programma PC-CRASH laat al toe aanrijdingen te simuleren van voetganger- of fietserdummy's, die dan bestaan uit een samenstel van ellipsoïdes, die de grote lichaamsonderdelen voorstellen (hoofd, romp, bekken, armen, benen, voeten) en die met gewrichten verbonden zijn. Binnen zekere grenzen laten die simulaties toe een zeer goed beeld te krijgen van het verloop van zulke voetgangers- of fietsersaanrijding.
Tenzij bij schampcontacten, waarbij de fietser gevat wordt door de uiterst linkse of rechtse hoek van het voertuig, bevindt de eindpositie van het aanrijdend voertuig zich, in het geval van een aanrijding met nog niet ingezette remming van het voertuig, voorbij de eindpositie van het slachtoffer. (Dit wijst dan dikwijls op onoplettendheid van de autobestuurder). Bepaling van de plaats van aanrijding
1.
Indien er een remspoor is van het aanrijdend voertuig : Zie ook voorbeeld hierna onder "bepaling van plaats en wijze van botsing" .
2. Indien geen remspoor :
Vandaar
de noodzaak ook de ligging van de eerste scherven op te
meten en op te tekenen op de ongevalschets. Sommige zaken, zoals een pet of muts of bril, laten bij de versnelling door de opschepbeweging praktisch ter plaatse los van het slachtoffer en liggen dan, voorzover niet voorwaarts meegenomen door het aanrijdend voertuig, zeer dicht bij de plaats van aanrijding.
De ligging van schoenen van het slachtoffer leert in fietsers- of voetgangersaanrijding niets omtrent de plaats van botsing. Schoenen laten los van het slachtoffer bij de opschepbeweging. Omdat een fietser of voetganger in zo een aanrijding door een auto meestal onder zijn zwaartepunt getroffen wordt, ondergaat het bij de opschepbeweging een rotatie om zijn korte as. Men spreekt soms van een scharnierbeweging. De onderbenen en voeten van het slachtoffer beschrijven daarbij een cirkelvormige beweging, die zich superponeert op de beweging voorwaarts te wijten aan de aanrijding. Op de video-filmpjes van de simulaties vooraan dit hoofdstuk en vooraan het hoofdstuk over de voetgangersongevallen kan met dit bemerken. Dikwijls laten schoenen los bij de zeer hevige versnelling waaraan de voeten van het slachtoffer onderhevig zijn bij die cirkelvormige beweging. Maar al naar gelang het moment waarop zij loslaten - en dat is niet te achterhalen - kunnen die schoenen dus alle richtingen uitvliegen, in sommige gevallen zelfs wat achteruit wegvliegen uit de botsing. Projectie van fiets en slachtoffer
Door
de aanrijding worden fiets en fietser weggeslingerd. Zo zal bijvoorbeeld
een aanrijding aan 60 km/u de fietser 20 à 30 m ver wegslingeren. De
fiets kan door een aanrijding aan 60 km/u tot 40 m ver geprojecteerd
worden. Daarmee dient dus rekening gehouden bij het
speuren naar de plaats van aanrijding.
Bepaling van de wijze van botsing Plaats de fiets tegen de auto om de aanrijdingsstand van de fiets t.o.v. de wagen te kennen. Zoek de overeenstemmende inprentingen (bijvoorbeeld de astappen en asmoeren van de fietsassen in de voorbumper of voorste nummerplaat van de auto, de inprenting van de zadelstangen of kaderstangen in de voorrand van de motorkap).
Uit de hoogte van de inprenting van het versnellingsapparaat van de fiets in de voorste nummerplaat van de aanrijdende auto kan uitgemaakt worden dat de auto al aan het remmen was op moment van de botsing. De voorkant van de auto stond ten gevolge van duikeffect door remming al neerwaarts gedrukt. Overigens bleek in het remspoor een duidelijke knik waarneembaar, die dan de plaats van opname van het slachtoffer op de auto (de plaats van botsing) aanduidde. (Klik op de figuren voor vergroting). Maar in geval er geen remspoor is, omdat bijvoorbeeld de wagen er een is met ABS-remmen of omdat het wegdek nat ligt, kan die vergelijking van de hoogte van inprentingen op de auto met de hoogte van de overeenkomstige fietsonderdelen leren of de wagen al op remming was op moment van de aanrijding.
Dikwijls kleeft er hoofdhaar van het slachtoffer in het glas van de voorruit, op de dakstaanders of op de voorste dakrand. Er dient gezegd dat het voor het slachtoffer bij een gegeven aanrijdingssnelheid een wezenlijk verschil uitmaakt of hij/zij met het hoofd op een dakstaander of de dakrand terecht kwam, dan wel enkel in de voorruit. In dit laatste geval zijn de kwetsuren aan het hoofd minder uitgesproken. Vermijdbaarheidsanalyse Er wordt hiervvor verwezen naar Hoofdstuk 4 : Voetgangersongevallen, waar dit onderwerp uitgebreid behandeld wordt. De behandeling voor fietsersongevallen is namelijk gelijklopend. Achterwaartse aanrijding van een fietser Dat een fietser achterwaarts werd aangereden, is te bemerken aan het feit dat het achterwiel van de fiets van achter naar voor is ingereden. Zo'n aanrijding laat een typisch slangvormig wrijfspoor na op het wegdek, afkomstig van de achterband van de fiets (omdat het achterwiel blokkeert wegens de vervorming en tevens tegen het wegdek gedrukt wordt). Bij dergelijke aanrijding is er - althans bij daglicht of bij goede openbare verlichting - meestal onoplettendheid van de autobestuurder. 2. Ongevallen met bromfietsers. [Top]In principe gelden dezelfde bedenkingen voor bromfietsersongevallen als voor fietsersongevallen. Vermeldenswaard in verband met de speurtocht naar de plaats van botsing is de typische spoortekening bij aanrijdingen van booster-bromfietsen (bromfietsen met kleine wielen en dikke banden). Er wordt verwezen naar het laatste hoofdstuk, voorbeelden van spooropname, simulaties, crashtesten, punt 25, waar twee dergelijke booster-aanrijdingen behandeld worden. (boosterongevallen)
Specifieke
vragen bij de bromfietsongevallen zijn : - Voor wat de bromfietsers betreft, die verplicht zijn de helm te dragen, stelt zich de vraag bij een ongeval of de helm wel gedragen werd en of hij behoorlijk was dicht gegespt. Dikwijls kunnen de hulpdiensten daarover uitsluitsel verschaffen. Het kan gebeuren dat zelfs een dicht gegespte helm loslaat ten gevolge van een (hevige) botsing. Maar het is dan uiteraard vast te stellen op de helm zelf of de gesp dicht is. - Tweerichtingfietspaden zijn dikwijls een bron van ongevallen vooral met bromfietsen. Vooreerst zijn er de typische ongevallen aan ondergeschikte zijstraten tussen de auto- of vrachtwagenbestuurder, die uit de ondergeschikte weg komt en die uit gewoonte niet direct een tweewieler verwacht, die op het dichtste fietspad van rechts komt. Maar ook kan men op dergelijk fietspad de botsingen krijgen bij het kruisen van bromfietsers onderling. Dit zijn gewoonlijk ongevallen, die zeer moeilijk te analyseren zijn. Belangrijk is de juiste eindligging van bromfietsen en slachtoffers na ongeval te kennen. Controleer of omstaanders of de medische hulpdiensten geen bromfiets verplaatsten om een slachtoffer de eerste zorgen toe te dienen. Maak foto's van de schade aan de bromfietsen en van de sporen. Let op bandensporen en krassen in het fietspad, waaruit op te maken valt langs waar de bromfietsen in hun eindligging beland zijn. Vooral is het bij zo een ongeval ook belangrijk over een nauwkeurige beschrijving van de kwetsuren van de bromfietsers te beschikken (met onderscheid tussen links en rechts). Want ook daaruit valt zeer veel te leren omtrent de wijze, waarop de bromfietsers elkaar raakten.
3. Ongevallen met motorfietsers. [Top] Heden ten dage groeit het aantal motorfietsongevallen gestaag, dit uiteraard ook als gevolg van het toenemend aantal motorfietsen in het verkeer. Motorfietsongevallen zijn over het algemeen ook ernstig. Men kan er niet omheen dat de motorfietser onbeschermd op zijn voertuig zit en daar dus een stuk kwetsbaarder is. De ongevallenstatistieken tonen dat ten overvloede aan. Er kan verwezen worden naar de website van het Nationaal Instituut voor Statistiek, http://statbel.fgov.be/ , mobiliteitsportaal : http://statbel.fgov.be/port/mob_nl.asp , waarin een rubriek verkeersveiligheid met o.m. verkeersongevallenstatistieken. Men bemerkt er dat bijvoorbeeld in 2001 in België 147 dodelijke slachtoffers vielen onder de motorrijders terwijl er 899 dodelijke slachtoffers vielen onder de inzittenden van personenwagens. Dit is een verhouding van 1 op 6. Nochtans bedroeg in 2001 het aantal ingeschreven motorfietsen maar 293.630 terwijl het aantal ingeschreven auto's in België 4.739.850 bedroeg, dat is een verhouding 1 op 16. Er vallen per ingeschreven motorfiets in België dus bijna drie keer meer dodelijke slachtoffers dan per ingeschreven auto. En wanneer men die verhouding tussen het aantal dodelijke slachtoffers betrekt op het jaarlijks aantal afgelegde kilometers, wat ook te vinden is op het mobiliteitsportaal van het NIS, dan wordt het contrast nog veel opmerkelijker en dan vindt men dat men per afgelegde kilometer met de motorfiets 12 keer meer kans maakt om slachtoffer te worden van een dodelijk ongeval dan dat met een auto het geval is.
Er kan
onderscheid gemaakt worden tussen verschillende klassen motorfietsen: Er kan in verband met technische gegevens van motorfietsen en voor meer informatie bijvoorbeeld verwezen worden naar de "Belgische Motorgids", die elk jaar gepubliceerd wordt. Ook op het internet vindt men verschillende websites - bijvoorbeeld www.motorcycle.com -, die technische gegevens en beoordelingen bevatten van motorfietsen.
In verkeersongevallen met motorfietsen is er in verklaringen van betrokkenen of getuigen soms sprake van hoge acceleratie van motorfietsen. Los van de vraag of die verklaringen dan wel correct zijn - soms wordt ten onrechte het motorgeluid in relatie gebracht met een hoge snelheid - kan omtrent die optrekversnelling kort het volgende gezegd worden: er dient enerzijds onderscheid gemaakt tussen sportieve en touring-motorfietsen en er dient anderzijds onderscheid gemaakt tussen de afstanden, die worden in ogenschouw genomen. Over de eerste 15 à 20m is de optrekversnelling van een motorfiets of auto een stuk hoger dan over bijvoorbeeld de volgende 50 à 100 meter. Ten titel van voorbeeld hierbij de curve met de maximale optrekversnelling en remvertraging van een personenwagen audi a4 2,5tdi, opgemeten met XL-meter. De versnelling staat negatief genoteerd, de remvertraging positief. Men bemerkt bij het optrekken de verschillende schakelpunten van de versnelling. De zeer sportieve motorfietsen kunnen veel hoger optrekversnellingen halen dan een personenwagen, 20m in minder dan 2 seconden. In feite heeft men bij dergelijke sportieve motorfietsen optrekversnellingen van dezelfde grootte-orde als hun maximale remvertraging. De limiet wordt de adhesie van de band. Hieronder ten titel van voorbeeld de curve optrekversnelling en remvertraging van een Honda VTR1000F Firestorm, eveneens gemeten met XL-meter. Hij haalt 100 km/u in minder dan 5 seconden. Bijvoorbeeld de CBR600F3 van Honda haalt in iets meer dan 11 seconden een snelheid van 190 km/u over 400m. Dit zijn weliswaar waarden, die op circuit gerealiseerd worden, niet in het dagdagelijkse verkeer. Maar ook de klassieke (zwaardere) motorfietsen kunnen over de eerste 20m optrekversnellingen halen van 4 à 5 m/s². [Er kan aan herinnerd worden dat de berekening van de snelheid, kan uitgevoerd worden met de formule : v = agem. t met t = optrektijd in seconden. agem = gemiddelde optrekversnelling of met de formule v² = 2. a. s met v = snelheid in m/s, s = doorlopen afstand in m. a = versnelling. Deze laatste formule geldt maar voor zover de optrekversnelling a constant blijft, wat in de praktijk vooral over de eerste 20m in feite niet het geval is.] Hieronder worden bij wijze van voorbeeld de curves opgegeven van bereikte snelheid in functie van de afstand en de curves van de daarbij benodigde tijd in functie van de afstand voor een motorfiets met een vermogen van 0,32 pk/kg en dit bij maximaal versnellen. Men bemerkt bij narekenen gebruikmakend van de formule v = agem. t dat deze motorfiets over de eerste 10m een optrekversnelling haalt van gemiddeld 5,25 m/s², en over de eerste 20m een optrekversnelling van 4,8 m/s².
Voor wat de remvertraging van motorfietsen over hun remspoor betreft kan in principe dezelfde waarde aangenomen worden als voor een personenwagen. Zie de tabellen 1 en 2 in hoofdstuk 1. Wel geldt, in tegenstelling met auto’s, dat de ervaring van de motorfietsbestuurder een beduidende rol speelt en dat ervaren bestuurders bij hevige afremming een hogere remvertraging zullen bereiken dan onervaren bestuurders. Onervaren bestuurders zullen remafstanden laten optekenen die ietwat langer zijn dan de afstanden opgegeven in voornoemde tabellen. Bij een hevige paniekremming is er met motorfietsen steevast het risico op val. Zie verder. Eénmaal gevallen is de schuifvertraging van de motorfiets zelf over het wegdek beduidend kleiner dan de remvertraging, die hij kon bereiken rechtop. De wrijvingscoëfficiënt van staal op steen is inderdaad beduidend kleiner dan de wrijvingscoëfficiënt van rubber op steen. Maar de schuifvertraging van de motorfietsbestuurder over het wegdek is dan anderzijds groter dan de remvertraging, die hij kon halen rechtop.
Terugkerend
naar het motorfietsongeval zelf kan vooreerst opgegeven worden dat er met
betrekking tot de bepaling van botsingsplaats en de berekening
van de botsingssnelheden kan verwezen worden naar hoofdstuk 2
betreffende de auto-ongevallen.
(Klik op de beeldjes voor de betere weergave) Zelfs op nat wegdek kan men soms remsporen ontwaren van de motorfiets. Hieronder een voorbeeld van en motorfietsongeval, waarbij de motorfietser in de flank terecht kwam van een sleep, bestaande uit een personenwagen met aanhangwagen, die keerde over de rijbaan. Men ziet het remspoor voor het eerst op het zebrapad, vóór de plaats van botsing. [Het is inderdaad een gekende vaststelling dat rem- of driftsporen, ook van auto's, zich op wegmarkeringen veel eerder laten zien dan op asfalt of beton.] Men bemerkt op dit remspoor dat de motorfiets tengevolge van zijn remming eerst gaan slingeren is. En ook in dit ongeval is de motorfietser ten gevolge van zijn remming al gevallen vóór de botsing: er ontstaan krassporen van de gevallen motorfiets, die in eerste instantie doorlopen in dezelfde richting van het remspoor en die eindigen in een haakvormig krasspoor. Dit haakvormig krasspoor duidt de plaats van botsing aan. Het is immers tengevolge van de botsing dat de motorfiets van richting veranderde. De motorfiets viel bij zijn remming op zijn linker flank en vertoonde in die flank overigens schuifsporen. De schade op de auto situeerde zich in het linker achterportier en reikte niet hoger dan ca. 80 cm. De motorfiets sloeg in op de drempel vóór het linker achterwiel en op het linker achterwiel. De motorfietser sloeg in het linker achterportier. De sleep werd ten gevolge van de botsing een paar meter weg gestoten in rijrichting van de motorfiets. (foto's Johan Depuydt).
Het gebeurt echter ook dat uit de hoogte van de impactschade op het aangereden voertuig (auto) duidelijk kan opgemaakt worden dat de motorfiets al gevallen was vóór botsing, terwijl op een nochtans droog wegdek geen remspoor gevonden wordt van de motorfiets. In het laatste hoofdstuk, "voorbeelden van spooropname, simulaties en crashtesten", vindt men bijvoorbeeld onder punt 8, motorfietsongeval 3, een voorbeeld van een ongeval, waarin een motorfietser door een noodremming op zijn voorwiel viel nog vóór de botsing en waar niettemin geen remspoor te ontwaren viel. Hieronder nog een voorbeeld van motorfietsongeval, waarbij de motorfietser tengevolge van een hevige remming al viel vóór botsing. Het remspoor van de motorfiets is afkomstig van het achterwiel, waarvan de band lokaal een schuurspoor vertoonde. Opmerkelijk is dat er van het voorwiel geen remspoor is, terwijl de motorfietser nochtans hevig met de voorrem moet geremd hebben. Want uiteindelijk viel hij al tijdens zijn remtraject. Dat de motorfiets bij die remming uiteindelijk dwars ging staan (volgens een getuige) en tenslotte viel, kan toegeschreven worden aan de grotere remkracht op zijn voorwiel dan op zijn achterwiel. Daardoor werd het voorwiel van de motorfiets op den duur bij wijze van spreken ingehaald door het achterwiel (met de stuuras als scharnierpunt). Dit effect treedt des te meer op wanneer het achterwiel geblokkeerd wordt door remming en niet meer rolt. Want een wiel dat wegens blokkeerremming niet meer rolt verliest zijn preferentiële bewegingsrichting. Het is zo dat het leeuwenaandeel van de remkracht van een motorfiets op het voorwiel steekt, want door duikeffect bij remming wordt dat voorwiel veel meer belast, terwijl het achterwiel wordt ontlast. Hoe meer gewicht op een wiel, hoe meer remkracht het kan opnemen. Een motorfiets, die hevig afremt, is wegens die typische hoedanigheid, nl. enerzijds het feit dat hij meer afremt op zijn voorwiel, anderzijds het feit dat aan dit voorwiel en vóór zijn zwaartepunt een scharnieras steekt (nl. de stuuras), in wezen een instabiel systeem. Maar dat er van het voorwiel geen remspoor wordt aangetroffen, terwijl de motorfiets alsnog gevallen blijkt door een hevige remming is iets dat in meer dan één motorfietsongeval wordt vastgesteld.
In verband met de lokalisatie van de botsingsplaats kan nog opgemerkt
worden dat soms de voorste schokdempers van motorfietsen in de botsing
afbreken. Die schokdempers zijn steeds gevuld met (klare) olie, die dan
ter plaatse van de botsing op het wegdek verspreid wordt en zo de
botsingsplaats aanduidt. |