ONGEVAL TUSSEN TWEE AUTO'S
Overzicht
1. Bepaling van de botsingsplaats
2. Bepaling van de botsingssnelheden
- simulatieprogramma's
3. Berekening van de initiële snelheid van auto's
4. Beoordeling van schade en kwetsuren in relatie met
botsingssnelheden
De
gegevens van het P.V. moeten toelaten de botsingsplaats en de
rijbewegingen van de betrokken bestuurders vóór ongeval te bepalen.
Achteraf worden a.h.v. deze gegevens de snelheden berekend.
1. Bepaling van de botsingsplaats [Top]
De
botsingsplaats kan maar blijken uit de sporen op het wegdek:
-Indien één of beide auto's een remspoor
nalieten, dan toont een knik in het remspoor aan waar de wagen een stoot
kreeg. Bij ernstige botsingen, waarbij de bestuurder gekwetst wordt,
houdt het remspoor veelal op in de botsing (voet van
rempedeaal).
Zie ook het hoofdstuk : "voorbeelden van spooropname, simulaties,
crashtesten", punt 26 : knik in remspoor.
- Bij hevige botsingen kunnen krassen in het
wegdek voorkomen, die afkomstig zijn van de vervorming van de auto tot
tegen het wegdek.
- Olie of koelwater op het wegdek kunnen de plaats van botsing
aanwijzen. (Uiteraard niet te verwarren met olie
en koelwater, die uit de voertuigen lopen in hun eindstand).
- Wringsporen van de banden. Een wiel dat in de botsing
geblokkeerd wordt, kan plaatselijk spoor tekenen. Een wiel, waarvan de
band geperforeerd wordt in de botsing, kan krassen tekenen, afkomstig
van de velg. (Dan zijn er ook krassporen op de velg). Eén enkele keer
gebeurt het dat niet direct het voorwiel in de impactzone op het
voertuig spoor nalaat op het wegdek maar dat het voorwiel aan de andere
kant spoor tekent, omdat het bij de botsing via de stuurinrichting dwars gesteld
wordt en gaat schuiven.
- Afgevallen aarde of slijk. Maar opgepast : die ligt dikwijls pas bij
de eindpositie van de voertuigen.
- Glasscherven, brokstukken, lakschilfers. Houd er echter steeds rekening mee dat
brokstukken en scherven nog weg geprojecteerd worden in de aanvankelijke
rijrichting en met de botsingssnelheid van het voertuig, waaruit ze
afkomstig zijn.
Onder
het laatste hoofdstuk
"voorbeelden,
simulaties,
crashtesten" staan
onder de punten 11
t.e.m. 15 een aantal
voorbeelden opgenomen.
Opmerking: wanneer het
wegdek nat ligt is het
dikwijls moeilijk
sporen waar te nemen
vooral wanneer het
bovendien nog donker
is. Het is daarom
belangrijk in
dergelijk geval de
plaats overdag
nogmaals te gaan
bekijken wanneer het
wegdek weer droog komt
te liggen. Want dan
vindt men meestal
bijkomende sporen.
Hieronder een aantal
foto's uit een
ongevallenonderzoek -
het betrof een
kop-staart aanrijding
tussen een BMW en een
politiecombi - waar 's
nachts na het ongeval
op het natte wegdek
nauwelijks sporen
zichtbaar waren.
Overdag en toen het
wegdek opgedroogd was,
was de plaats van
botsing dan wel
duidelijk te herkennen
aan de hand van een
paar kras- en
schuursporen van de
BMW, waarvan
vooral de linker
onderkant bij de
botsing tegen het
wegdek werd gedrukt en
zo krassen tekende.
Ook de schuifsporen
van de politiecombi,
die werd naar links
weggeworpen over een
visgraat-verkeersgeleider,
werden pas overdag bij
opgedroogd wegdek
waarneembaar.
2. Bepaling van de botsingssnelheden.
[Top]
De
botsingssnelheden worden uiteraard bepaald aan de hand van de "gevolgen"
van de botsing (die gekwantificeerd worden). Die "gevolgen"
bestaan niet alleen uit schade aan de voertuigen maar
evenzeer uit een koersverstoring. De bewegingsenergie vóór
botsing wordt in de botsing slechts ten dele omgezet in
deformatie-energie (schade). De rest van de bewegingsenergie
vóór botsing wordt in de uittredetrajecten afgebouwd. In die uittredetrajecten nà
botsing wordt meestal zelfs het grootste deel van de bewegingsenergie
vóór botsing gedissipeerd.
De
uitlooptrajecten van de voertuigen na botsing (tussen botsingsplaats en
hun eindpositie) zijn van wezenlijk belang voor de berekening van de
botsingssnelheden. Vandaar dat niet alleen de eindposities van de
voertuigen moeten gekend zijn - die worden steevast opgetekend door de
verbalisanten - maar dat ook de botsingsplaats moet gekend zijn (en
daarom het belang van de paragraaf 1 hierboven).
Bij
ongevallen met voertuigen van zelfde gewichtsklasse, die haaks of bijna
haaks op elkaar inrijden - dit is bijvoorbeeld het geval met botsingen
op kruispunten - kan meestal gezegd worden dat het voertuig met een kort
uittredetraject nà botsing, ook minder snel reed. Het omgekeerde geldt
niet. Ook het voertuig met de traagste snelheid - bijvoorbeeld in de
flank gevat - kan ver weg gestoten worden.
Bij
botsingen tussen voertuigen van verschillende gewichtsklasse geldt dat
hoe zwaarder een voertuig weegt in vergelijking met zijn
botsingspartner, hoe groter de invloed is van de snelheid van dit
voertuig in de gevolgen van de botsing. Dit houdt ook in dat bij
botsingen met groot gewichtsverschil tussen de botsingspartners,
bijvoorbeeld personenwagen op vrachtwagen of motorfiets op
personenwagen, het moeilijker wordt de snelheid van de lichtste
botsingspartner nog nauwkeurig te bepalen.
Bij
botsingen "in lijn" met volledige overlapping, bijvoorbeeld de
kop-staart aanrijding, dient bij de uittredesnelheid van het aanrijdend
voertuig zijn snelheidsvermindering in de botsing geteld om zijn
botsingssnelheid te kennen. Die snelheidsvermindering is deels op te maken uit
de schade aan dit voertuig. ( Evenzo dient van de uittredesnelheid van
het aangereden voertuig zijn snelheidsvermeerdering in de botsing
afgetrokken om zijn snelheid vóór botsing te kennen. En ook die
snelheidsvermeerdering is deels op te maken uit de schade aan dit voertuig.
Bij
botsingen tussen personenwagens van zelfde gewichtsklasse, die in
tegengestelde richting op elkaar inrijden met nagenoeg volle
overlapping, heeft het het voertuig dat het ander terugslaat, de
grootste botsingssnelheid. En die botsingssnelheid is uiteraard des te
groter naarmate het ander voertuig verder werd teruggeslagen.
De
berekening van de botsingssnelheden gebeurt m.b.v. een aantal wetten uit
de klassieke mechanica. Die berekening wordt heden ten dage
meestal door een computer uitgevoerd.
1. De impulswet en het
vectordiagram :
De term
"impuls" van een
voertuig speelt een
belangrijke rol in de
berekening van
botsingssnelheden.
Impuls is het product
van snelheid maal
massa (gewicht). Ook
de leek zal beseffen
dat in een aanrijding
niet alleen de
snelheid van het
aanrijdend voertuig
een rol speelt maar
ook zijn massa.
Botsing vanwege een
vrachtwagen aan 60
km/u richt meer schade
aan dan botsing
vanwege een auto aan
60 km/u. Daarom heeft
men snelheid en massa
(gewicht) gebundeld in
één term, nl. de
impuls. En omdat de
snelheid van een
voertuig niet alleen
een bepaalde waarde
heeft maar ook een
richting (hoek t.o.v.
de as van de rijbaan)
en een bepaalde zin
(vooruit, achteruit)
wordt veel meer
gewerkt met het begrip
"impulsvector"
en dat is dan een
vector (zegge een
pijl) met lengte
gelijk aan de impuls
en met de richting en
de zin van de snelheid
van het voertuig.
De
impulswet zegt dat bij
een botsing de impuls
van beide voertuigen
onveranderd blijft.
Stilletjes wordt
daarbij aangenomen dat
op moment van de
botsing de
botsingskrachten
overheersen op alle
andere (uitwendige)
krachten (bijvoorbeeld
op de krachten vanwege
de baan op de wielen).
Dit betekent dat
wanneer men de
impulsvectoren vóór
botsing vectorieel
samentelt (de pijlen
achter elkaar hangt)
en wanneer men vanuit
hetzelfde beginpunt
(oorsprong) hetzelfde
doet voor de
impulsvectoren
nà botsing, men in
hetzelfde eindpunt moet
uitkomen.
Het
verschil tussen impuls
vóór botsing van een
voertuig en impuls nà
botsing noemt men de
"stootimpuls" of
"stoot". Hij is
een maat voor de
snelheidsvermindering
(of vermeerdering),
die het voertuig
opliep in de botsing.
Het is in feite ook
een vectoriële
grootheid.
M1:
gewicht voertuig 1
M2: gewicht voertuig 2
V1v: snelheid voertuig 1 vóór botsing
V1n: snelheid voertuig 1 nà botsing V2v: snelheid voertuig 2 vóór
botsing
V2n: snelheid voertuig 2 nà botsing
S : stootvector
M1.V1v : impuls(vector) voertuig 1 vóór botsing (of nog intrede-impuls
van voertuig 1)
enz. voor de andere impulsvectoren.
Meestal wordt het
botsingsdiagram opgegeven onder vorm van het "Slibar- diagram"
naar de naam van zijn ontwerper. Dit houdt in dat de voertuigen in hun
botsingsstand getekend worden en dat in het stootpunt de stootvector S
voor elk voertuig afzonderlijk getekend wordt. Die stootvectoren zijn
gelijk van grootte en tegengesteld gericht, gezien de wet van actie en
reactie. Tevens komen in dit Slibar-diagram de intrede- en uittrede-impulsvectoren van beide
voertuigen, geschikt omheen die stootvectoren (want de
stootvector is tevens de verschilvector tussen in- en uittrede-impuls
voor elk van beide voertuigen.
2. De energiewet
De wet
van behoud van energie
is een algemeen
geldende wet van de
natuurkunde, die
hierop neer komt dat
er geen "kabouters"
bestaan die energie
kunnen maken of
oppeuzelen. M.a.w. de
energie vóór botsing,
die dus bestaat uit de
som van de kinetische
energie van de beide
naar elkaar
toerijdende
wagens, wordt in de
botsing omgezet in een
even grote hoeveelheid
energie, die dan
bestaat uit enerzijds
schade
(deformatie-energie)
en anderzijds een stuk
rest-kinetische-energie
(waarmee de voertuigen
uit de botsing naar
hun eindstand
schuiven).
M1.(V1v²/2)
+ M2.(V2v²/2) = M1.(V1n²/2) + M2.(V2v²/2) + DEF1 + DEF2 + ROT1 + ROT2
met
DEF : deformatie-energie (schade aan het voertuig)
ROT : rotatie-energie : rotatie om de hoogteas van het voertuig over
uitlooptraject
De
deformatie-energie, die dus verwijst naar de schade aan het voertuig,
wordt meestal uitgedrukt met behulp van de EES-waarde van de schade (Energy-Equivalent-
Speed). Die staat ongeveer gelijk met de snelheid die het voertuig zou
moeten hebben om bij botsing op een vaste en onvervormbare hindernis
(bvb. betonmuur) dezelfde schade te veroorzaken als die veroorzaakt door
het ongeval. Die EES-waarde volgt uit vergelijking met crash-testen aan
gekende snelheid. (cfr. bijvoorbeeld de CD-Rom van dr. MELEGH).
Hierboven wordt opgegeven 'ongeveer
gelijk', omdat er bij dergelijke crashtesten sowieso nog altijd enig
terugveren of weg roteren plaats vindt van het voertuig tijdens en na de
crash en dit kleine energieaandeel is dus energie, die niet werd omgezet
in deformatie. Daarom noemt men de snelheid waarmee het voertuig op de
vaste hindernis werd gejaagd, soms op meer gedetailleerde wijze de EBS :
Equivalent Barrier Speed. Maar die ligt dus zeer dicht bij de EES.
3. De impulsmomentwet
Wanneer een wagen een
stoot ontvangt die
niet door zijn
zwaartepunt gaat, dan
loopt die wagen een
rotatie op om zijn
hoogte-as. De
impulsmomentwet toetst de hoekrotatie van de voertuigen na botsing aan de
grootte en de hefboomsarm van de stoot (t.o.v. het zwaartepunt).
(Klik
op miniatuur voor
grotere figuur.)
Het
is om de impulswet te kunnen invullen dat de uitlooptrajecten moeten
gekend zijn.
Vandaar
dat het belangrijk is ook de sporen over de uitlooptrajecten van de
voertuigen na botsing op te tekenen : bandensporen (schuifsporen),
krassporen, olie- of koelwatersporen.
Ook
de gewichten van de voertuigen moeten gekend zijn voor een
snelheidsberekening : vandaar het belang het juiste type, de
motorversie, diesel of benzine, cilinderinhoud motor, en ook het
bouwjaar van de betrokken voertuigen op te tekenen. Al die gegevens
vindt men terug op het inschrijvingsbewijs. Van
vrachtwagens dient het tarra-gewicht vermeld, tevens het gewicht van de
lading. Het MTM (Maximum toegelaten massa op de grond) van een
vrachtwagen dient tevens vermeld om toe te laten zijn maximum toegelaten
snelheid te kennen (cfr. art. 11 van het Verkeersreglement).
SIMULATIEPROGRAMMA'S
Sedert ca. 1995
vinden in de analyse van verkeersongevallen gesofisticeerde computerprogramma’s, die een verkeersongeval kunnen simuleren, ingang.
Er kan
bijvoorbeeld verwezen worden naar de simulatieprogramma’s CARAT (Duitsland -
dr. ing. H. BURG) en PC-CRASH (Oostenrijk - dr. Steffan). Die programma’s
worden meestal gebruikt in een "voorwaarts-analyse", hetgeen
inhoudt dat de ongevaldeskundige de botsingspositie van de betrokken
voertuigen, samen met hun technische gegevens (zoals afmetingen en
gewicht, ligging zwaartepunt, lading,...), ingeeft in het programma,
tevens per voertuig een botsingssnelheid (in grootte en richting)
ingeeft, en dan het programma het ongeval laat simuleren. De
botsingspositie, die ingegeven wordt, dient opgemaakt uit de sporen (ongevalschets)
en uit het schadebeeld (schadefoto’s). Technische gegevens van de
voertuigen en hun vorm worden meestal uit databanken geplukt.
Wanneer de
botsingssnelheden nagenoeg correct werden ingevoerd in het programma,
bereiken de voertuigen in de simulatie een eindstand, die min of meer
overeenstemt met de werkelijke eindstand, zoals opgetekend door de
verbalisanten. En dit geldt als beoordelingscriterium.
Tevens moeten een
aantal
controleparameters,
die men mee krijgt als
resultaat van de
simulatie, zoals
bijvoorbeeld de
EES-waarden van de
schade op de
voertuigen,
realistische waarden
aannemen. Men krijgt in die
simulaties het ongevalverloop in tekenfilm op het scherm en zelfs
driedimensionale voorstellingen zijn daarbij mogelijk.
Het is zelfs
mogelijk bij de simulatie een camera, als waarnemer, in een voertuig te
plaatsen op de bestuurdersplaats om bijvoorbeeld na te gaan in een
vermijdbaarheidanalyse
hoeveel seconden vóór
botsing het andere
voertuig van om een
hoek waarneembaar
werd. (Zie voorbeeld
onder het laatste
hoofdstuk
'voorbeelden,
simulaties en
crashtesten, punt 19
en punt 22)
Deze programma’s
vergen invulling van een groot aantal inputparameters (wat uiteraard
mede aan de basis ligt van hun nauwkeurigheid). Het komt er op aan die
input-parameters realistisch en juist te kiezen. Want uiteraard kan men
ook met dergelijk programma tot foutieve resultaten komen, wanneer men
de input-parameters onjuist of onrealistisch ingeeft. Het is echter
steeds mogelijk bij de ongevalanalyse een listing uit te printen van de
ingevulde parameters en de resultaten, zodat ze voor een derde
controleerbaar blijven. En uiteraard kan men de volledige computerfile,
die de simulatie bevat, ter beschikking stellen via diskette, CD-Rom of
e-mail, zodat een deskundige, die over dezelfde simulatieprogramma's
beschikt, ze kan controleren.
De kracht van
die computerprogramma’s schuilt vooral daarin dat zij, door de
simulatie van de uittrede-trajecten van de voertuigen nà botsing,
toelaten veel nauwkeuriger de uittrede-snelheden (in grootte en
richting) te bepalen. Want naast de omvang van de schade, die ingevuld
wordt onder vorm van een EES-waarde - zie hoger -, is het vooral de
juiste kennis van die uittredesnelheden, die leidt tot een juiste
bepaling van de intredesnelheden, m.a.w. van de botsingssnelheden. Zoals
reeds opgegeven zijn het de "gevolgen" van het ongeval, die
moeten toelaten de botsingssnelheden te kwantificeren.
Er weze nog
opgemerkt dat ook bij die programma’s steeds de beperking blijft
gelden dat, hoe groter het gewichtsverschil tussen de botsingspartners,
hoe moeilijker het wordt nauwkeurig de botsingssnelheid te bepalen van
vooral de lichtste botsingspartner. Denk daarbij aan botsingen
auto/voetganger of vrachtwagen/auto.
Hierbij nog een
link naar een paar van de belangrijkste beelden, uittreksel uit een Power-Point presentatie
van dit bureau met
betrekking tot simulatieprogramma's.
[*De
oplaadtijd via het
internet is wat lang
omdat dit bestand
nogal wat geheugen in
beslag neemt.]
sim3d De volledige presentatie duurt in haar
geheel een paar uur en is gestoffeerd met beeld- en video-materiaal.
Dergelijke presentatie omtrent
simulatieprogramma's maakt ook deel uit van een post-academische cursus
omtrent Multidisciplinair forensich onderzoek aan de KUL. Hierbij een
aantal belangrijke dia's uit die recentere presentatie, die nog meer toelichten
wat simulatieprogramma's doen, kunnen en niet kunnen :
sim3d(2)
Simulatieprogramma's hebben bij de
magistratuur nu enigszins de reputatie gekregen dat men er gelijk wat mee
kan bewijzen, al naargelang de parameters, die men er in stopt. Die
negatieve reputatie hebben de deskundigen uiteindelijk enkel aan
zichzelf te danken. Want inderdaad ziet men soms deskundigen, elk aan
een andere kant van hetzelfde ongeval, met hetzelfde simulatieprogramma
tot erg verschillende resultaten komen. Uiteraard is dit omdat één van
beiden of beiden onrealistische parameters gebruikt hebben. Maar
toch blijft het zo dat simulatieprogramma's zeer krachtige hulpmiddelen
zijn, die thans onmisbaar mogen genoemd worden in de
verkeersongevallenanalyse. En als troost moge gelden dat de
deskundigen, die met simulatieprogramma's tot erg verschillende
resultaten komen, met de vroegere methodes nog tot
veel erger verschillende resultaten zouden gekomen zijn. Want uiteindelijk mag men
niet vergeten dat ook simulatieprogramma's gebaseerd zijn op dezelfde
wetten van de fysica als de wetten, die voordien en sinds lang worden
toegepast.
Zie ook:
www.arecgroup.info waar
tevens onder "Links" verwijzingen staan naar wat er aan simulatieprogramma's en aan crashtest
gegevens op de markt is.
Voor wat betreft amerikaanse
simulatieprogramma's : zie bijvoorbeeld :
www.edccorp.com of
www.mchenrysoftware.com
3. Berekening van de initiële
snelheid van de auto's. [Top]
Met bovengenoemde botsingswetten of
programma’s worden de botsingssnelheden berekend.
Veelal gaat
er aan de botsing nog een afremming vanaf een hogere initiële snelheid
vooraf en stelt men een remspoor vóór botsing vast. Om die initiële
snelheid te berekenen, moet dus bij de botsingssnelheid nog de
snelheidsvermindering over het remspoor meegerekend worden. Er wordt in
dit verband verwezen naar Hoofdstuk 1 : Rem- en stopafstanden van de
voertuigen.
Er weze
opgemerkt dat hoe langer het remspoor is, dat de botsing voorafgaat, des
te minder de precieze waarde van de botsingssnelheid nog doorweegt in
het resultaat van de berekening van de initiële snelheid aan het begin
van dit remspoor.
4.
Beoordeling van schade en kwetsuren in relatie met botsingssnelheden. [Top]
Over het
algemeen heeft de leek de neiging bij het zien van de beschadiging van
een voertuig, de botsingsnelheden te overschatten. Er mag nochtans niet
uit het oog verloren worden dat bij de meeste botsingen tussen auto's de
aanvankelijke bewegingsenergie van de voertuigen niet volledig wordt
omgezet in schade maar dat ze voor een groot deel ook gebruikt wordt om
de botsingspartner uit koers te slaan en weg te stoten.
Ook is het
zo dat in een botsing een voertuig meestal niet ter plekke stilvalt maar
zelf nog over een zekere afstand verder schuift naar zijn eindpositie.
Vandaar dat bij de beoordeling van de gevolgen van de botsingssnelheid
van een voertuig op gebied van schade en van kwetsuren van de inzittenden een
wezenlijk onderscheid dient gemaakt tussen de botsingssnelheid van een
voertuig en de snelheidsvermindering van een voertuig in de botsing. Het
is de snelheidsvermindering van het voertuig in de botsing die een rol
speelt in de omvang van de schade en in de graad van de kwetsuren van de inzittenden.
Voorbeelden
-
Een
personenwagen A rijdt aan een snelheid van 60 km/u in op een
stilstaande personenwagen B van ongeveer hetzelfde gewicht.
Uit de
wetten van de mechanica volgt dat beide voertuigen uit de botsing
zullen treden in rijrichting van de wagen A aan een gemeenschappelijke
snelheid van ca 30 km/u.
De
botsingssnelheid van A was dus 60 km/u. Zijn snelheidsvermindering in
de botsing is echter maar 30 km/u, nl. 60 km/u - 30 km/u. Dit is ook
de snelheidsverandering van B (die van 0 naar 30 km/u gaat).
-
Twee
personenwagens van ongeveer hetzelfde gewicht rijden elk aan 60 km/u
frontaal en met volledige overlapping op elkaar in.
Uit de
wetten van de mechanica volgt dan dat beide voertuigen ter plaatse van
de botsing tot stilstand komen in de botsing.
De
botsingssnelheid van beide voertuigen bedraagt dan 60 km/u. Hun
snelheidsvermindering bedraagt dan eveneens 60 km/u.
Maar de
dikwijls gehoorde stelling dat dergelijke botsing zou gelijk staan met
een botsing aan 120 km/u (60 km/u + 60 km/u) is dus geenszins correct.
Deze
stelling is slechts dan correct wanneer het gaat om twee voertuigen
met sterk verschillend gewicht zoals bijvoorbeeld een personenwagen
tegen een zware vrachtwagen. Dan komt de botsing voor het lichtste van
de twee voertuigen neer op een botsing met snelheidsverandering gelijk
aan de som van de twee botsingssnelheden.
-
Teruggrijpend
naar het type ongeval, hierboven aangehaald onder 2, is het meestal
zo dat twee frontaal op elkaar inrijdende personenwagens elkaar niet
treffen met een volledige overlapping, maar slechts met een
gedeeltelijke overlapping.
In zo'n
botsing zullen de voertuigen bij ongeveer gelijke botsingssnelheid
niet tot stilstand komen ter plekke van de botsing maar zullen zij
langs elkaar wegdraaien en wat verder, diagonaal voorwaarts in hun
oorspronkelijke rijrichting, tot stilstand komen.
De
snelheidsvermindering van beide voertuigen is dan kleiner dan hun
oorspronkelijke botsingssnelheid vermits zij nog een restsnelheid hebben
na botsing.
Anderzijds
is de schade in de impactzone bij een botsing met gedeeltelijke
overlapping een stuk erger dan bij een botsing met volle overlapping aan
zelfde snelheid en des te erger naarmate de overlappingsbreedte kleiner
is.
-
Botsingen
op vaste hindernis, zoals op een muur of op een boom of paal,
resulteren meestal in volledige snelheidsafbouw ter plekke van de
oorspronkelijke botsingssnelheid. Dit betekent dat de
snelheidsvermindering nagenoeg gelijk is aan de botsingssnelheid.
Om die reden
zijn botsingen op vaste hindernis voor een voertuig veel erger dan een
botsing op een ander voertuig van eenzelfde gewichtsklasse. Een botsing
aan 50 km/u op een muur staat gelijk met een botsing aan 100 km/u op een
stilstaand voertuig van eenzelfde gewichtsklasse. Voor wat
personenwagens betreft, kunnen botsingen op een zware vrachtwagen
nagenoeg gelijkgesteld worden met een botsing op vaste hindernis.
-
In feite is men maar in het begin der
90-tiger jaren beginnen crash-testen uitvoeren op ruimere schaal ter
beoordeling van de crashveiligheid van wagens. De Europese
veiligheidsorganisatie EURONCAP (
www.euroncap.com )startte in 1995. De Amerikanen startten in 1990
( www.nhtsa.dot.gov
en meer specifiek :
http://www.nhtsa.dot.gov/ncap/index.cfm ).
In den beginne ging voor de
beoordeling van de veiligheid van hun wagen uit van een frontale
crashtest aan 55 km/u op vaste hindernis en met halve overlapping.
Er wordt geoordeeld dat met zo'n botsingssnelheid de kwetsuren van de
inzittenden (uiteraard bij gedragen gordel) nog niet erg mogen zijn en
dat de passagierskooi zelf nog niet in belangrijke mate mag vervormen.
Het stuur mag niet of nauwelijks in de passagierskooi dringen. De deuren
moet nog open te krijgen zijn. Ten titel van voorbeeld van zulke test en
waaruit tevens moge blijken waarom men airbags gaan introduceren is op
wagens hierbij nog een videofile uit een serie crashtesten, indertijd
nog uitgevoerd door het Duitse ADAC :
golfIII
O.m. onder druk van
consumentenorganisaties heeft men heden ten dage de crashtestsnelheid
opgetrokken tot ca. 65 km/u maar botst men op een deformeerbare
barrière. Dit heeft echter als gevolg dat, wetenschappelijk gezien, de
directe link tussen de crashtestsnelheid en de EES-waarde van de schade
verloren gaat. Voor de omstandigheden en resultaten van zulke testen kan
o.m. verwezen worden naar de Europese site www.euroncap.com
maar ook andere veiligheidsorganisaties nemen die test nu op in hun
programma. Intussen gaat men nog verder en worden ook crashtesten
met flankaanrijdingen, voetgangersaanrijdingen, roll-over, ...
uitgevoerd.
Andere
sites van veiligheidsorganisaties of waarop men voorbeelden of gegevens van crashtesten vindt
zijn bijvoorbeeld : www.crashtest.com
, www.crashtest-service.com
, www.tarorigin.com
,
www.nhtsa.dot.gov (
http://www.safercar.gov/ ) ,
http://www.iihs.org/,
http://www.oeamtc.at/crashtests/,
www.highwaysafety.org ,
www.winterthur.com , www.nasva.go.jp/mamoru/english
http://www.ltsa.govt.nz/vehicles/safety-features/index.html ,
http://www.mynrma.com.au/
Op een aantal zijn
tevens cijfergegevens te vinden zijn omtrent de biomechanische
belastingen, die optreden bij de crash).
Bij die crashtesten worden de
belastingen op de dummy's gemeten en getoetst aan de biomechanische
belastingsgrenzen van één en ander lichaamsdeel. Die belastingsgrenzen
zijn genormeerd en vindt men in de vakliteratuur (zie bijvoorbeeld het
boek van Prof. Fl. KRAMER van de HTW Dresden : "Passive Sicherheit von
Kraftfahrzeugen" uitgeverij www.vieweg.de
of deels ook
http://www.iihs.org/ratings/protocols/pdf/measures_frontal.pdf )
Een erg interessante site in verband
met kop-staart aanrijdingen en whiplash problematiek is de Zwitserse
site : www.agu.ch
-
Flankaanrijdingen
zijn voor de in de flank aangereden wagen steeds ernstig omdat de
flank, anders dan het front van de wagen, nauwelijks bescherming biedt
en bijvoorbeeld geen vervorming kan opnemen in kreukelzones. Heden ten
dage proberen een aantal constructeurs daar iets aan te doen door
zijdelingse air-bags in te bouwen. Maar hoe dan ook blijft de flank
het kwetsbaarste deel van de passagierskooi in een ongeval.
De leek heeft
bij het zien van een bepaald schadebeeld op een voertuig de neiging de
botsingssnelheid te overschatten. Maar de juiste visie op schade in
relatie met botsingssnelheid houdt evenzeer in dat bij een botsing de
gevolgen van de overschrijding van een snelheidslimiet niet mogen
onderschat worden, m.a.w. men hoeft niet aan het dubbel van de toegelaten
snelheid te rijden om de gevolgen van een ongeval ernstig te verzwaren. |